(一)Het werkwoord wonen (to live) 动词“居住”
人称 不定式过去式 现在完成时
单数
1 ik woon woonde heb gewoond
2 jij woont woonde hebt gewoond
3 hij woont woonde heeft gewoond
3 zij woont woonde heeft gewoond
3 het woont woonde heeft gewoond
复数
1 wij wonen woondenhebben gewoond
2 jullie wonen woondenhebben gewoond
3 zij wonen woondenhebben gewoond
注意:wonen的词干有两个oo。
(二)Het werkwoord branden (to verb to burn) 动词“燃烧”
单数
1 ik brand branddeheb gebrand
2 jij brandtbranddehebt gebrand
3 hij brandtbranddeheeft gebrand
3 zij brandtbranddeheeft gebrand
3 het brandtbranddeheeft gebrand
复数
1 wij brandenbrandden hebben gebrand
2 jullie brandenbrandden hebben gebrand
3 zij brandenbrandden hebben gebrand
“branden”的词干结尾是“d” (brand),加上“de(n)”就有了两个“d”
责任编辑:刘小蜗